De grijsgroene bladeren hebben een zeer sterk geribd oppervlak.
Ze zijn in het bezit van een gerolde spruit
en een zeer lang tongetje dat doorgaands spits is en wit van kleur.
Ze groeien in twee rijen langs de stengels.
Deze laatste zijn rond van vorm en in de knopen meestal geknikt.
Een groot deel van de stengel ligt meestal op de grond.
De bloeitijd duurt van mei tot aan de eerste vorst.
Dan worden de aren gevormd door groene bloemen
die 3 meeldraden en 2 stampers bezitten.
In Nederland is ze algemeen in het hele land
behalve in Zuid-Limburg, waar ze zeldzaam is.
Ze groeit in drassige weilanden en in ondiep water.
Juist op vertrapte en modderige terreinen
voelt ze zich in haar element.
Terug naar: