Struiken zijn net als bomen bepalend voor de aanblik van onze landschappen.
In de lente zijn ze overdekt met witte, gele of rode bloemen.
‘s Zomers vormen ze groene zomen aan bosranden en langs wegen.
In het najaar pronken ze met bonte herfstbladen
of dragen ze opvallend gekleurde vruchten.
Tevens geven ze onderdak, bescherming en voedsel aan allerlei dieren.
Struiken hebben geen opvallende hoofdstam zoals bomen deze hebben.
Het plantlichaam vertakt zich bij de grond in verscheidene,
ongeveer even dikke stammetjes en neemt direct daarboven
al een dichte, bossige en ondoordringbare groeivorm aan.
Men zou een struik kunnen kenschetsen als een boomkruin
die rechtstreeks uit de grond verrijst.
Belangrijk voor de verschijningsvorm van een struik
is natuurlijk de dichtheid van de vertakking.
Menige soort vormt slechts een gering aantal hoofdtakken,
anderen ontwikkelen zich tot een vrijwel ondoordringbaar struikgewas.
Hun algehele uiterlijk wordt hierdoor bepaald,
of juist de onderste takken sterker uitgroeien,
dan wel de bovenste.
Soortbeschrijvingen: