De Duindoorn is een onregelmatig vertakte heester,
of een (meestal meerstammige) loofboom die tot 6 meter hoog wordt.
Duindoorn kan wel een halve meter per jaar groeien.
Daarom heeft de struik geen last van stuivend zand.
De bast is in eerste instantie glad en donkerbruin gekleurd,
later verkleurt hij naar grijsbruin en krijgt hij
een wat gegroefd uiterlijk.
Om verdamping te voorkomen, zijn de twijgen
bekleed met stervormige schubjes.
Deze schermen de struik af van directe zonbestraling.
Ze zijn met lucht gevuld en geven de struik de grijs-zilverachtige kleur.
De twijgen zijn vaak voorzien van doornen.
De 2 – 7 cm lange bladeren staan verspreid langs de twijgen.
Ze zijn lancetvormig en hebben een gave rand.
De bovenzijde is grijsgroen van kleur, de onderzijde zilvergrijs.
Beide zijden zijn bezet met schubachtige haren
die zilverachtig glanzen.
De bovenzijde van de bladschijf echter wordt vaak kaal.
Nog voor de bladontwikkeling verschijnen vanaf maart
de bloemen aan de twijgen van het vorige jaar.
Het bloemdek is niet in het bezit van kroonbladeren.
Duindoorn is tweehuizig.
De mannelijke bloemen zijn ongeveer 3 mm groot, geelbruin gekleurd,
en zitten in bolvormige bloeiwijzen.
De vrouwelijke bloemen zijn zeer onopvallend.
Het vruchtbeginsel is omgeven door een groenachtige kelkbuis
met uithangende, geelgroene stempels.
De assen van de bloeiwijzen eindigen vaak in een takdoren.
Vanaf september groeien de 6 – 8 mm grote, oranje gekleurde bessen.
Ze zijn zeer sappig en rijk aan vitamine C.
In de bes zit het pitje, de werkelijke vrucht.
Een groot aantal soorten dieren eet de bes graag.
De zaden die door vogels uitgepoept worden groeien zelden
tot een volwassen duindoorn uit.
Vele kiemplantjes zullen afsterven door droogte
of worden opgegeten door vogels of konijnen.
Soms, als de vorst vroeg invalt, gisten de bessen aan de struiken.
Dan komt het voor dat vogels zoals kramsvogels,
koperwieken en merels, dronken worden.
De Duindoorn is een echte pionier in zandduinen,
uiterwaarden en lichte naaldbossen.
Hij wortelt diep en vormt vaak uitlopers.
Met name in de duinen is hij in Nederland
een zeer algemene verschijning.
De Duindoorn leeft in symbiose met schimmels Home
die in wortelknolletjes van de plant
stikstof uit de lucht kunnen binden, en kunnen afgeven aan de bodem.
Daardoor heeft hij een verbeterende invloed op de bodem.
Die voedingsstof wordt door de duindoorn zelf ook weer gebruikt,
maar er blijft voldoende over om de groei
van andere planten mogelijk te maken.
In de buurt van duindoorns zien we dan ook dikwijls dichte vlierbosjes
en een bodembegroeiing van brandnetels en braam.
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Struiken