De klimop is een groenblijvende, op de grond kruipende
of met hechtwortels tegen muren en stammen opklimmende struik
die tot 20 meter hoog kan groeien.
Vaak heeft hij een duidelijk herkenbare hoofdstam
en verder is hij zeer bossig vertakt en dicht bebladerd.
De klimop is algemeen te vinden in bossen en struwelen
waarbij hij ook diepe schaduw verdraagt.
De takken beginnen hun groei door over de grond te kruipen.
Is de grond vruchtbaar genoeg dan vormen zich duizenden
fijne hechtworteltjes die zich vastzetten in elk groefje
en spleetje van elke boomstam die de lange takken tegenkomen.
De bladeren komen in twee vormen voor.
Aan niet bloeiende loten zijn ze 3 – 5 lobbig met een hartvormige voet,
glanzend donkergroen met een witachtig net van nerven.
Wanneer de bladeren zich aan bloeiende twijgen bevinden
zijn ze ruitvormig tot elliptisch, ongelobd
of hoogstens licht gegolfd.
Gedurende de wintermaanden zijn de bladeren
aan de onderzijde rood aangelopen.
Al kan de plant goed in de schaduw groeien,
om tot bloei te komen heeft hij toch licht nodig.
Dat vinden ze aan de rand van het bos,
maar ook hoog in de bomen, dus daar worden de bloeitakken gevormd.
De tweeslachtige bloemen zijn onopvallend en klein
maar wel zeer talrijk.
Samen vormen ze hoofdjesachtige langgesteelde schermen.
Vanaf september 'sieren' ze de struik.
Deze ongewoon late bloeitijd verzekert insekten
ook in de herfst van een rijke honingbron.
In het daarop volgende voorjaar komen de vruchten tevoorschijn
in de vorm van bolvormige dofzwarte bessen
die aan de top duidelijk zijn afgeplat.
Ze zijn giftig en dus niet voor consumptie geschikt.
Zangvogels zijn ongevoelig voor het gif en ze doen zich
met enige regelmaat tegoed aan de bessen.
Home
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Struiken