De Wilde kardinaalsmuts is een loofverliezende struik
die evenwel ook kan uitgroeien tot een kleine boom.
Het struikgewas is dicht en wijd vertakt
en kan opgroeien tot 6 meter hoog.
De takken hebben een grijze of roodbruine schors,
maar de jonge twijgen zijn tot het derde jaar
nog opvallend groenblauw.
Ze zijn wat onduidelijk vierkant van vorm
en vaak bedekt met talrijke kurkporiën.
De bladeren staan kruisgewijs tegenover elkaar aan de twijgen.
Ze zijn eirond-lancetvormig en lang toegespitst (tot 10 cm).
Beide zijden zijn onbehaard.
De bovenzijde is donkergroen, van onderen
is de bladschijf iets blauwgroen.
In de herfst verkleuren de bladeren naar koperrood.
De bladrand is grotendeels gaaf of hooguit
onopvallend gekarteld.
De bloemen die vanaf mei te zien zijn, zijn onopvallend.
Ze groeien in de bladoksels,
zijn lang gesteeld en wit-groenachtig van kleur.
Ze dragen een zeer zwakke geur bij zich.
De vierkleppige doosvruchten verschijnen in september.
Bij rijpheid zijn ze karmijnrood gekleurd.
Hierbinnen bevinden zich grote, witachtige zaden
die in de doosvrucht door een oranjerode zaadrok omgeven zijn.
De vruchten zijn zeer giftig maar worden soms door vogels gegeten.
Vochtige bosjes en struwelen vormen het leefgebied Home
van de Wilde kardinaalsmuts,
maar ook langs bosranden is hij te vinden.
Schaduw wordt goed verdragen.
Het is een struik die het goed doet op kalkhoudende bodem
en is dus aan te treffen in de Zuid-limburgse hellingbossen.
Daarnaast komt hij ook regelmatig voor in het oosten van het land.
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Struiken