De langgesteelde bladeren staan verspreid langs de takken.
De bladschijf is 5 – 10 cm breed, min of meer rond
en voorzien van 3 – 5 spitse, gezaagde lobben.
Van boven zijn ze kaal, aan de onderkant zijn ze bezet
met gele harsklieren.
Bij wrijven geven zowel de bladeren
als de bast een onaangename geur vrij.
De bloemen die vanaf april verschijnen, zijn groenachtig geel
van kleur en vormen samen afstaande tot hangende trossen.
De kelkbladen zijn langer dan de kroonbladen.
De vruchten bestaan uit bolvormige, zwarte en sappige,
eetbare bessen die vanaf juni groeien.
De struik groeit graag in wat vochtig gebied
en is aan te treffen in ooibossen
en vochtige struwelen nabij water.
Graag groeit hij op een half beschaduwde plaats.
Home
Terug naar:
Groene Planten
Bomen en struiken
Struiken