Het is kenmerkend voor houtige gewassen dat hun twijgen, takken en stam steeds dikker worden. Deze diktegroei wordt veroorzaakt door het zgn. cambium, een microscopisch dunne laag cellen in de boom die tot deling in staat zijn. Deze cambiumlaag ligt precies op de grens van hout- en bastweefsel en bekleedt de hele boom, van de kleinste takken tot de stam en verder tot in de wortels. |
De bast van de boom wordt gevormd door al het weefsel
dat zich buiten het cambium bevind.
Bij sommige boomsoorten (bijv. beuk) blijft de dunne,
min of meer gladde bast bijna het hele leven van de boom behouden.
Bij de meeste soorten echter scheurt de huid vroeger of later open
als gevolg van de diktegroei.
Voordat dat gebeurt, vormt de boom nieuwe,
beschermende lagen in de onderliggende bast.
De daarbuiten gelegen lagen sterven vervolgens af.
Deze buitenste, meestal ruwe en gekloofde laag van de bast
wordt wel als schors aangeduid.
Doordat steeds nieuwe lagen worden aangelegd kan die schors
tenslotte verscheidene centimeters dik worden.
Bij een aantal soorten blijft de schors relatief dun doordat steeds
de buitenste schorslaag afschilfert of in vellen loslaat.
Voordat er zich een schors gevormd heeft zijn er vaak kurkwratten
of lenticellen op de bast zichtbaar als lichte puistjes,
wrattige oneffenheden of korte dwarslijntjes.
Dit zijn poriën die de gaswisseling
door de bast heen mogelijk maken.
Hun vorm, rangschikking, afmeting en aantal
verschilt van soort tot soort.
Meer over planten:
Wortelstelsel
Stengels
Bast en schors
Boomknoppen
Bladeren
Bloemen
Bestuiving
Vruchten en zaden
Verspreiding
Terug naar: