Om bevrucht te worden dient er eerst een bestuiving plaats te vinden
waarbij stuifmeelkorrels van de meeldraden op de stamper terechtkomen.
Dit kan op verschillende manieren.
De wind kan stuifmeelkorrels meenemen zodat ze verplaatst
worden naar andere bloemen. Planten die bestoven worden door wind
zijn te herkennen aan een aantal kenmerken. De bloemen zijn klein
en onopvallend; losse, open bewegelijke bloemgestellen (katjes);
de bloei vind plaats voor de bladgroei; geen opvallende geur of nectar.
Bij bestuiving door de wind is het succes
afhankelijk van toevalsfactoren.
Het is hierdoor dat windbestuivers enorme hoeveelheden stuifmeel produceren.
Dit stuifmeel wordt vaak al losgelaten op het moment dat er nog
geen blad aan de bomen zit of de knoppen pas beginnen uit te botten.
Hierdoor zijn de bloemen makkelijker bereikbaar.
Insekten helpen ook mee om de bestuiving tot stand te brengen.
Zij worden aangelokt door de opvallend
gekleurde bloemdekbladen of door de geur van honing.
Bij hun zoeken naar nectar of stuifmeel in de bloem raken ze overdekt met stuifmeel.
De plant geeft aan de poten, snuit of haren van de bezoeker stuifmeel mee.
Als het insect de volgende plant bezoekt kan er wat
meegenomen stuifmeel op de stamper van die plant terechtkomen.
Zo bemiddelen de insecten bij het bevruchten van planten.
Planten die door insecten bestoven worden zijn veelal te herkennen
aan de kleurige bloemen en de geur van nectar
en kleverig stuifmeel.
Insecten die helpen bij de bestuiving zijn: hommels,
dagvlinders, nachtvlinders, bijen en zweefvliegen.
Maar ook slakken en vogels kunnen helpen bij de bestuiving
van een plant, en zelfs water is een middel
op het stuifmeel (pollen) te verplaatsen.
Bij deze manieren van bestuiving vind er meestal kruisbestuiving plaats:
het stuifmeel van de ene bloem komt terecht op de stamper van en andere.
Ook kan de bloem zichzelf bestuiven waarbij de stuifmeelkorrels
terechtkomen op de stamper van dezelfde bloem.
Zelfbestuiving komt in de natuur minder voor en kan zelfs leiden
tot een vermindering van de productie of in het geheel
geen zaden of vruchten opleveren.
Zelfbestuiving is een minder goede manier van voortplanten,
dus de natur heeft een aantal trucjes uitgevonden
om zelfbestuiving tegen te gaan.
Bloemen zijn éénslachtig: ze bezitten of meeldraden of een stamper,
maar niet beide tegelijk. Dit soort planten zijn vaak tweehuizig
(mannelijke planten en vrouwelijke planten).
Wanneer meeldraden en stamper niet tegelijk rijp zijn
wordt zelfbestuiving ook voorkomen.
Stuifmeelkorrels zijn heel bijzonder.
Ze zijn microscopisch klein, niet groter dan stofdeeltjes.
Om precies te zijn, ze variëren in grootte van 20 tot 250 micrometer
– een micrometer is een duizendste deel van een millimeter.
Ze worden in astronomische aantallen geproduceerd.
Eén berkenkatje al kan vijfenhalfmiljoen stuifmeelkorrels bevatten.
De stuifmeelproductie van een hele boom
gaat ons voorstellingsvermogen ver te boven.
Stuifmeelkorrels zijn verschillend van vorm.
Sommige zijn rond, anderen eivormig.
Sommige zijn geribbeld of hebben scherpe punten als dregankers.
Ze kunnen op bolle kussens of ondiepe schalen lijken.
Ondanks het feit dat ze zo klein zijn, heeft hun oppervlak
een ingewikkeld patroon – onregelmatig kronkelende lijnen,
kleine cirkels of ingewikkelde motieven.
Deze patronen zijn zo persoonlijk en karakteristiek
dat ze vaak in verband gebracht kunnen worden
met één bepaalde soort plant.
Omdat stuifmeelkorrels zo klein zijn en in zulke grote hoeveelheden
door een bloem worden afgegeven, en omdat degene
die uiteindelijk succesvol zijn, samensmelten
met een veel grotere voortplantingscel in een andere bloem,
worden stuifmeelkorrels gewoonlijk beschreven
als de mannelijke cellen van een bloem.
De meeldraden die ze produceren zijn dus de mannelijke organen.
De vrouwelijke organen die al dan niet in dezelfde bloem aanwezig zijn,
bestaan uit een vruchtbeginsel, waarin de eicellen zitten
en een smalle zuil die daaruit omhoog wijst, de stijl.
Deze stijl heeft een kleverig stukje aan de top, de stempel.
Als het goede stuifmeel op de stempel terechtkomt,
vindt tussen deze twee een nauwelijks merkbare reactie plaats,
waardoor vanuit de stuifmeelkorrel een heel klein buisje naar beneden groeit.
Als dit buisje af is, gaan de mannelijke cellen erdoor
en bevruchten de eicellen.
De tijd die ze hiervoor nodig hebben is zeer verschillend.
Bij de ene soort kan dit binnen een paar uur gebeurd zijn,
terwijl het bij een andere plant zelfs een paar maanden kan duren.
Meer over planten:
Wortelstelsel
Stengels
Bast en schors
Boomknoppen
Bladeren
Bloemen
Bestuiving
Vruchten en zaden
Verspreiding
Terug naar: