Inleiding
situatiekaarten
britannica artikel
mail Omar
. . . .
. . . . . . . . .
. . . . . . . .
. . . . . .
|
|
||||
De commandanten In 1942 was het grootste deel van Europa bezet door Hitler. Terwijl zijn legers aan het Oostfront vochten, moest hij erop kunnen vertrouwen dat er geen invasie van Europa kwam. Om hiervoor te zorgen, stelde hij een zeer ervaren man aan, die in maart 1942 zijn dienstverlof moest onderbreken om aangesteld te worden als Opperbevelhebber (Oberbefehlshaber West) van het westfront. De naam; veldmaarschalk Karl Rudolf Gerd von Rundstedt, het toonbeeld van een orthodoxe bevelhebber uit de Pruisische school. Ondanks het feit dat hij een tikkeltje ouderwets was, was hij een goed en kundig veldheer die zeer gewaardeerd werd door het Duitse officierskorps. Om de indringers tegen te houden, geloofde hij in een krachtige, mobiele tankreserve, die en masse tegen de indringers zou oprukken, waar ze ook zouden landen. Zijn directe ondergeschikte en degene bij wie op tactisch niveau de verdediging berustte, was veldmaarschalk Erwin Rommel. Rommel, geen aristocraat maar iemand die rang voor rang was gepromoveerd, was een zeer tactisch en buitengewoon kundig officier. Hij was het die de Italianen van een nederlaag in Afrika redde, Tobruk veroverde (21 juni 1942, hiervoor werd hij tot veldmaarschalk bevorderd) en bijna in Egypte stond. Na een lange rustperiode (ziekteverlof) werd hij in november 1943 aangesteld onder Von Rundstedt, om de verdedigingswerken te inspecteren, en met zijn wilskracht en doorzettingsvermogen werd de muur wat hij was. Omdat hij eerst geen directe verantwoordelijkheid had, beklaagde hij zich hierover in Berlijn en kreeg tenslotte het bevel over legergroep (Heeresgruppe)B, die bestond uit het 7de (Normandie en Bretagne) en 15de (Nauw van Calais en Vlaanderen) leger en het 88ste (Nederland) korps (later kreeg hij, na een verzoek aan Hitler, ook het bevel over Panzergruppe West). Rommel, zelf een uitstekend tankbevelhebber (dat bewees hij wel in Frankrijk en Afrika) met veel meer praktische kennis over tanks en mobiele oorlogvoering, was het echter niet eens met het idee van Von Rundstedt. Rommel vond dat je de geallieerden op de stranden moest verslaan, wat betekende dat men een dunne linie van pantservoertuigen over de stranden moest worden uitgezet. Niet dat hij het geen goed idee vond van Von Rundstedt, hij was gewoon een stuk reëler en zag in dat de tankreserve vanwege de superieure geallieerde luchtmacht niet en masse zou kunnen bewegen en dus immobiel zou zijn. Maar omdat Von Rundstedt zijn superieur was, bleven de Panzers op de achtergrond (de Duitse Panzers waren de meerdere van de Engelse en de Amerikaanse). De tankkwestie werd naderhand in maart 1943 opgelost, aangezien niemand eruit kwam, maar Hitler het instinctief met Rommel eens was. Hitler kwam met een compromis dat niemand bevredigde. Vier van de pantserdivisies in het Westen kwamen rechtstreeks onder zijn bevel te staan, en mochten zonder zijn toestemming niets doen. Een andere opperbevelhebber in het westen was Vice-admiraal Theodor Krancke, die het bevel voerde over de Duitse maritieme groep west. Toch lagen niet alle schepen onder zijn commando. Zo lagen er onderzeeërs in de Atlantische havens, maar die stonden niet onder zijn bevel. Wat er wel onder zijn bevel stond was een zwakke vernietigingsvloot, bestaande uit 31 motortorpedoboten, een torpedobootjagerstrijdmacht die door gevechten in het Kanaal gekrompen was naar twee beschikbare schepen, een aantal patrouilleschepen en een aantal mijnenvegers. Ook voerde hij het bevel over het enkele kustbatterijen en radar- apparatuur, omdat deze bemand werden door het marinepersoneel. Tevens is de Luftwaffe er nog, onder het bevel van generaal Hugo Sperrle (Luftflotte 3). Deze had in Normandie het 3de luchtafweerkorps, het 2de parachutistenkorps en op papier zo'n 400 luchtvaartuigen, alleen waren deze bemand door half getrainde vliegers en dus weinig doeltreffend. Er was maar een man die iedereen kon bevelen, en dat was Hitler. Voor de rest had bijna geen enkele leider macht over een ander onderdeel. Als Rommel bijvoorbeeld luchtsteun wilde, moest hij dat eerst met Hugo Sperrle regelen, en aangezien elke bevelhebber zo zijn eigen opvattingen had, ging het samenwerken uiterst moeizaam. Een goed en eenduidig beleid was daarom nauwelijks mogelijk. De troepen De taak die Gerd von Rundstedt had was niet erg simpel. Hij moest een kustgebied van ongeveer 5000 kilometer beschermen (van de Italiaanse grens in het zuiden tot de Duitse grens in het noorden), en hiervoor had hij rond de 60 divisies (1942). Begin 1944 waren de divisies van Duitsland als volgt verdeeld: Oostfront: 179 Frankrijk, België, Nederland: 53 Balkanstaten: 26 Italië: 22 Scandinavië: 16 Finland: 8 24 Van deze divisies moesten nog worden geformeerd, en een nationale reserve was er niet. De enige manier om het Westen te versterken was om bij alle fronten wat weg te schrapen. Toch leed in de periode van Von Rundstedts aanstelling tot de landing de Duitse verdediging ernstige verliezen. Niet door de doden, maar door het weghalen van de troepen. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de meeste divisies in Frankrijk van slechte kwaliteit en veelal uitgehold waren. In cijfers bevonden in maart 1944 in Frankrijk: Leger: 806.927 SS en Politie: 85.230 Vrijwilligers (buitenland): 61.439 Bondgenoten: 13.631 Luchtmacht: 337.140 Marine: 96.084 Totaal: 1.400.084 Gewapende hulptroepen: 145.611 Dit kwam neer op zo'n 25 divisies, en zelfs deze waren niet helemaal compleet. Verder waren aan deze divisies buitenlandse 'vrijwilligers' toegevoegd. Deze buitenlandse 'vrijwilligers' waren meestal krijgsgevangenen van het Oostfront, die liever in de Wehrmacht dienden dan onder erbarmelijke omstandigheden gevangen te zitten, waar de kans op sterven hoger was dan aan de kust. Rommel merkte een opmerkelijk feit op, en dat is dat de luchtmacht rond de 340.000 mensen gebruikte voor gronddiensten en verbindingen, wat veel teveel was voor die taken. Het verzoek om mensen werd echter genegeerd, ook al was Hugo Sperrle het met hem eens. Goering (bevelhebber complete Luftwaffe) gaf echter niet toe. Tevens had hij niets aan het 3de luchtafweerkorps en mocht het 2de parachutistenkorps niet gebruikt worden voor de aanleg van verdedegingswerken. Tevens was de mobiliteit van de troepen niet erg hoog, aangezien er een gebrek aan brandstof was. Daarom werd er veelal gebruik gemaakt van paarden en fietsen, al waren er ook divisies die zeer mobiel waren. Een voorbeeld hiervan is het 6de Regiment Parachutisten, maar van de zeventig beschikbare voertuigen waren er vijftig verschillende soorten vrachtauto's. Het moreel van de troepen in het westen werd ook steeds lager, onder andere vanwege de uitrusting. Veel divisies waren uitgerust met verouderd en/of buitgemaakt materiaal. Vanwege de betrekkelijke rust hadden ze de onder andere de tijd voor andere dingen en werden ze slordig, knoopten ze relaties aan met de lokale bevolking en raakten geboeid door het land. Ook de stemming in de bezette gebieden sloeg om. De bevolking werd steeds ongehoorzamer en deed steeds minachtender. Ook de jacht op verzetsmensen, waarbij steeds vaker mensen van de wehrmacht werden ingezet en de aanhoudende bombardementen waren slecht voor het moreel. Tevens begon men te geloven dat men tegen een menselijke tegenstander vocht (aan het Oostfront vochten ze tegen 'Untermenschen'), en de bevelen van hogerhand (het keihard behandelen van gevangenen) hielpen niet echt. De Atlantikwall Het bevel voor de bouw van de zogenaamde Atlantikwall werd op 23 maart 1942 gegeven door Hitler, die in Bevel nr.40 de defensieve strategie vaststelde die elke geallieerde invasie moest voorkomen. In dat Bevel stond dat er verdedegingswerken moesten worden aangelegd op de kusten waar een landing zou kunnen plaatsvinden, en dat er reservetroepen moesten klaarstaan voor een tegenaanval. Tevens stond er dat 'de vijandelijke troepen die waren geland vernietigd moesten worden of door een tegenaanval onmiddellijk terug de zee in moeten worden gedreven'. De noodzaak voor de bouw van zulke verdedegingswerken werd onderstreept door de aanvallen van kleine groepen dappere mannen, de commando's. Zo werden op 28 maart 1942 de sluizen van de Forme Ecluse, het enige droogdok op de Atlantische kust dat het grootste slagschip van Duitsland, de Tirpitz, kon herbergen, vernietigd (Hierbij verloren de commando's 212 en de Royal Navy 782 mensen). Door deze aanval was Hitler zeer aangeslagen, en hij beval onmiddellijk de bouw van meer en grotere verdedegingswerken. Dit leek resultaat te hebben, want toen de Engelsen en Canadezen een landing bij Dieppe uitvoerden (18 en 19 augustus 1942), werden ze ondanks enkele successen verslagen. (Deze aanval kostte de Royal Navy 550 doden en gewonden, een torpedobootjager en enkele landingsboten, de gevechtstroepen hadden 3670 doden en gewonden verloren en tevens 29 Churchilltanks en de Royal Air Force verloor 153 mensen en 106 vliegtuigen; volgens de Duitsers verloren ze zelf 591 man, enkele kanonnen en 48 vliegtuigen) De hele Atlantikwall werd in twee jaar gebouwd. In die twee jaar werd er voor de bouw van de muur ongelofelijke hoeveelheden beton (zestien miljoen kubieke meter) en staal (een miljoen ton) gebruikt. De bouw berustte bij Organisation Todt (genoemd naar Dr. Fritz Todt, in 1940 de Duitse minister van Bewapening en Munitie), het staatsbouwbedrijf der nazi's onder leiding van Alber Speer. Deze organisatie gebruikte als arbeidskrachten dwangarbeiders, gevangenen en burgers. Toch was er een tekort aan arbeidskrachten, waardoor ook de Duitse soldaten mee moesten helpen. De Atlantikwall bestond uit verschillende soorten vestingwerken, met daarin ook nog eens tot miniatuurforten omgebouwde kustplaatsjes. Men had het zogenaamde Wiederstandsnet, dat een peleton met mitrailleurs en anti- tankwapens kon tegenhouden. Ook had men een Stutzpunkt, dat zichzelf in de strijd kon verdedigen. In dit Stutzpunkt kon een compagnie of een bataljon liggen, gesteund door artillerie. Verder had je een grotere versterkte stelling, het Verteidigungsbereich, dat zelfs beschikte over een mobiele reserve. Sommige van deze stellingen konden zelfs de zwaarste luchtaanvallen weerstaan. In een geheim Duits rapport stond:"Alle fortificaties, geschutsopstellingen inbegrepen, maar houwitsers uitgezonderd, moeten zo ver mogelijk naar voren worden geplaatst, liefst aan de voet van de duinen. Ze moeten strand en water met hun vuur kunnen bestrijken". Het plan was 15.000 verdedegingswerken aan te leggen (op de dag van de invasie waren er 12.247 af). De reden dat niet alles af was, was het feit dat het versterken van de havens, te weten Cherbourg, Saint- Malo, Brest, Lorient en St. Nazaire, enorm veel mensen en materieel had opgeslokt (men nam aan dat de geallieerden bij een haven zouden landen). De bouw van de tweede linie was zelfs nauwelijks begonnen, aangezien Rommel de prioriteit had gegeven aan de eerste linie. Ook had de aanvoer van materialen te leiden onder geallieerde luchtaanvallen en sabotage door het verzet. Uiteindelijk bestond de muur uit niet meer dan goed beschermde geschutsemplacementen met een bescheiden bewapening (rond de 3 inch), die niet goed verspreid waren. Omdat men aannam dat de geallieerden bij het Nauw van Calais zouden landen, was het daar het zwaarst versterkt en dus waren de verdedegingswerken daar groter. Hier stonden kanonnen met kalibers van 11 tot 16 inch (bij Cap Gris Nez), die zelfs de Britse kuststeden Dover, Deal en Ramsgate konden beschieten. In 1944 was de spreiding als volgt. In het gebied tussen Calais en Boulogne stonden 132 kanonnen opgesteld, waarvan 93 in kazematten. In Normandie waren dit er slechts 47, waarvan er 27 in betonnen dekking stonden. Van al dit geschut was een deel veroverd, wat het moeilijk maakte voor de Duitsers aangezien er nu 28 verschillende kalibers waren. Tevens ontbrak de bijbehorende richtapparatuur meestal, en hadden de kanonnen een beperkt schootsveld, omdat de kazemat eromheen was gebouwd. Het vertrouwen van Von Rundstedt en van Rommel in de Atlantikwall was dan ook niet erg groot. In een positief scenario zou de muur de aanvallers hoogstens 24 uur tegenhouden, maar na een doorbraak was de muur nutteloos, aangezien al de stellingen naar voren waren gericht en de achterkant dus kwetsbaar was. Rommel heeft zijn commandanten dan ook vaak gezegd dat de eerste 24 uur beslissend zouden zijn. De hindernissen Behalve de stellingen in en achter de duinen werden er op het strand ook hindernissen en obstakels geplaatst (in juni 1944 stonden er 500.000 op de stranden). Deze waren zeer goed ontworpen, en bedoeld om de bodem van landingsboten en tanks open te scheuren, ze te beletten te landden en gewoon om ze op te blazen. Tevens waren veel van deze obstakels gemineerd. Het materiaal voor deze hindernissen werd overal vandaan gehaald. Zo werden de verdedegingswerken van de Tsjechen naar Normandie versleept, en werden de stalen deuren uit de Franse Maginotlinie ook gebruikt als obstakel. Behalve deze obstakels lagen er her en der mijnenvelden (Rommel was van plan als eerste verdedegingslinie zo'n 50 miljoen mijnen te leggen, maar zoveel waren er niet beschikbaar. Uiteindelijk werden er maar 6,5 miljoen gelegd), tankgrachten en lagen er in heggen en zandheuvels blokken beton om de tanks de doorgang te beletten. Verder werden de velden en weides achter de duinen onder water gezet, waardoor er slechts smalle doorgangen naar de stranden openbleven. Dit was zo aangelegd, dat er geen zweefvliegtuigen en parachutisten konden landen. Deze inundaties waren vooral uitgestrekt in de buurt van Varreville (Utah), langs de Merderet en de Douve en ten westen en zuiden van Carentan. Waar het onder water zetten niet mogelijk was, zette men palen schuin in de grond, ook als middel tegen zweefvliegtuigen. Veel van deze hindernissen waren bedacht door Rommel zelf, en waren zeer effectief. |