De geallieerde bevelhebbers
Het grootste deel van Europa was bezet door de nazi- legers, maar inmiddels
was het tij gekeerd. De geallieerden hadden de Duitsers uit Afrika
verdreven, hadden Sicilië veroverd en waren geland in Italië. Aan het
Oostfront ging het al niet veel beter, en de Duitsers werden meer en meer
teruggedrongen. Het werd tijd om bezet Europa te bevrijden van het Nazi juk,
en daarom werd besloten een derde front te openen.
De ideeën voor dit derde front kwamen tot stand op de Conferentie van
Casablanca, in januari 1943. Hier hadden de geallieerden besloten een
Verenigde Militaire Staf samen te stellen voor Operatie Overlord. De
opdracht die ze kregen, verscheen op 26 april 1943, en er stond in vermeld
dat 'Ons doel is de Duitse troepen in het noordwesten van Europa te
verslaan.'
Tevens stonden er instructies in om een grootse aanval tegen het vasteland
voor te bereiden in de eerste maanden van 1944, en men moest ook 'een
vernuftige camouflage- en misleidingscampagne' bedenken. Hier moest in de
zomer van 1943 al mee worden begonnen.
Degene die het plan zou moeten maken was op de Conferentie van Casablanca
benoemd; luitenant- generaal Frederick E. Morgan en diens plaatsvervanger
generaal- majoor Ray W. Baker. De functie die Morgan zou bekleden, was die
van stafchef van de opperbevelhebber, die op dat moment nog onbekend was. De
bedoeling was dat ze tegen augustus een plan zouden inleveren.
Dit plan (zie later dit hoofdstuk) werd tijdens de Quadrant bijeenkomst in
Quibec (augustus 1943) voorgedragen aan Roosevelt en Churchill, na te zijn
goedgekeurd door de Britse en Amerikaanse stafhoofden. Het plan werd
aangenomen, met als kleine wijziging dat het leger met minimaal 25 procent
moest worden vergroot.
Hierna kreeg Morgan de verantwoordelijkheid om de noodzakelijke stappen te
nemen om het plan uit te voeren, en vier maanden later, tijdens de Cairo
Conferentie (6 december 1943), werd er bekend gemaakt wie de
opperbevelhebber van de geallieerden voor Operatie Overlord zou worden;
Generaal Dwight David Eisenhower, met als plaatsvervanger Sir Athur Tedder.
Eisenhower was een uitstekende keus. Dit omdat hij nauwelijks persoonlijke
ambities had en een 'oprechte, warme en minzame persoonlijkheid had', wat
hem geschikt maakte een team te leiden met 'eigenzinnige types als Patton en
Montgomery'. Tevens was hij zeer populair bij de Britten.
Tedder had als Brits luchtmachtgeneraal in 1943 al met Eisenhower
samengewerkt als bevelhebber van de Mediterranean Allied Air Force, waar hij
veel succes had bij het plannen en uitvoeren van operaties in Tunesië,
Sicilië en Italië, en omdat de luchtmacht bij D-Day weer een belangrijke rol
zou spelen was hij een goede keus.
Het was zelfs zo'n goede keus, dat een rapport van de Luftwaffe
meldde:"...We hebben hier te maken met de meest uitmuntende persoonlijkheden
onder de leiders van de invasie'.
Omdat Eisenhower zijn eigen stafhoofd wilde houden, werd Morgan
plaatsvervangend stafhoofd. Het stafhoofd van Eisenhower was luitenant-
generaal W. Bedell Smith, met wie hij in Noord- Afrika, Sicilie en Italië al
had samengewerkt.
Als bevelhebber van de zeemacht werd Admiraal Sir Bertram Ramsey benoemd.
Ramsey was degene die de British Expeditionary Force (BEF) van Duinkerken
had geëvacueerd, had meegewerkt aan de landingen in Noord- Afrika en de
leider was van de Eastern Naval Task Force tijdens de landing op Sicilië.
Bevelhebber van de luchtmacht (de Allied Tactical Air Force) werd
luchtmachtgeneraal Sir Trafford Leigh-Mallory. Hij had tijdens de Battle of
Brittain Groep 12 geleid en was bevelhebber van de Royal Air Force School of
Army Cooperation. De luchtmacht zou bestaan uit de Britse Tweede Tactische
Luchtmacht van de RAF en de Negende van de Verenigde Staten.
Voor het bevel over de troepen ter land, had Eisenhower erg graag generaal
Alexander gehad, maar deze was onmisbaar in de Italiaanse veldtocht (vond de
Britse regering), en dus ging het bevel over de geallieerde legergroep 21
naar de man waar Rommel al een keer tegenover had gestaan, generaal Sir
Bernard Law Montgomery, de overwinnaar van El- Alamein. De Britse soldaten
voelden zich onoverwinnelijk onder zijn bevel.
De leider over het Amerikaanse Eerste Leger werd luitenant- generaal Omar N.
Bradley, in Tunesie en Sicilië corps- officier en oud studievriend van
Eisenhower (op West- Point, een militaire academie).
Het volgleger, dat niet zou landen op D-Day maar daarna pas aan land zou
komen (het bestaan ervan schijnt Von Rundstedt zeer te hebben verontrust),
was legergroep 12, oftewel het United States Third Army onder bevel van de
zeer getalenteerde en dynamische luitenant- generaal George S. Patton.
Het volgleger van legergroep 21, het Eerste Canadese Leger dat ook later zou
landen, stond onder leiding van luitenant- generaal Henry D. G. Crerar.
De leider van het aanvalsleger van legergroep 21, het British Second Army,
was luitenant- generaal Sir Miles Dempsey, die als bevelhebber in Sicilië en
Italië had gevochten. Een buitengewoon leider.
(Enkele leiders zal ik later in aparte paragrafen bespreken. Dit zijn de
leiders van de luchtlandingstroepen en het fictieve leger)
De kust
Om de plannen te maken moesten de plannenmakers wel weten wat ze te wachten
stond. De Duitse verdediging, de obstakels op het strand, de gesteldheid van
het strand zelf enzovoorts. Om deze informatie te verkrijgen had men
allerlei bronnen. Zo kreeg men uit Frankrijk informatie van het verzet (zie
verder dit hoofdstuk), maar kwamen er ook regelmatig kikvorsmannen op alle
stranden van de Atlantische kust om monsters te nemen en aantekeningen te
maken. Tevens werd er door vliegtuigen (zowel in scheervluchten als
hoogvliegend) foto's gemaakt van de Duitse verdediging en de
strandobstakels. Al deze informatie werd verzameld in de ISTU (Inter
Services Topographical Unit), de topografische dienst die was opgericht op
last van Churchill nadat hier de behoefte aan was gebleken. De dienst kreeg
hulp van hoogleraren geologie, geografie, economie en elk ander onderwerp
dat nodig was voor een goed beeld van de Franse kust. De BBC werd zelfs
zover gekregen om een oproep te doen om foto's in te zenden van de Franse
stranden (resultaat: 10 miljoen foto's). Verder werd er informatie gehaald
uit reisgidsen, handboeken voor de watersport enz. Uiteindelijk lukte het om
genoeg informatie te krijgen om een accurate en complete panoramafoto van de
kust samen te stellen (zo nauwkeurig dat men er zelfs coördinaten op kon
tekenen). Er werd zelfs speciaal om van deze foto het benodigde aantal te
drukken chemicaliën (10 ton) en papier (1200 kilometer) uit Amerika
overgevlogen.
Uiteindelijk werden er voor Overlord meer dan 170 miljoen stafkaarten
gedrukt.
Het plan
Het eerste plan voor een landing in Normandie was van Morgan, en hield in
dat er twee luchtlandingsdivisies met 3 zeelandingsdivisies zouden landen,
en onmiddellijk daarna nog twee divisies (er werd voor Normandie gekozen
omdat deze minder versterkt was en men het voordeel van de verrassing zou
hebben). Hierna zouden de geallieerden zich concentreren op de verovering
van Cerbourg, terwijl er voor de kust twee kunstmatige havens zouden worden
gebouwd (zie volgende hoofdstuk). In de eerste weken zouden 18 divisies aan
land worden gebracht, en tegen die tijd moest het bruggehoofd zijn
uitgebreid met het schiereiland van Cherbourg en het grootste deel van West-
Normandie.
Er was echter een probleem, het feit dat de Duitsers maar 12 goed getrainde
divisies in Frankrijk mochten hebben. Tevens vond men dat er te weinig
divisies waren om de landing mee uit te voeren, dus werd besloten dat er
minimaal 25% meer troepen moesten komen. Hiervoor moesten er echter meer
landingsboten komen. Ook had men de aanmerking dat er op het schiereiland
Cotentin geen aanval zou plaatsvinden, wat tot zware gevechten kon leiden.
Uiteindelijk werd het plan als volgt. Het Amerikaanse eerste leger moest op
twee stranden aanvallen om Cherbourg af te snijden en de westflank van het
bruggehoofd te consolideren. De taak van de Britten en Canadezen was het
nemen van de kust tussen de Orne en Port-en Bessin, met als doelen de
verkeersknooppunten Cean en Bayeux.
De geallieerden zouden tijdens de landing 8 divisies inzetten. Op D+1 (de
dag na D-Day, drie dagen na D-Day is D+3) werden dat er dertien, en na drie
dagen werd dat aantal 17. Twaalf dagen later moesten dit er 21 zijn en
uiteindelijk, negentig dagen na D-Day, moesten het er 39 zijn.
Zoals men op de bijgevoegde kaart kan zien, zijn er vijf invasiestranden,
Utah en Omaha in de Amerikaanse sector, en Gold, Juno en Sword in de
Engels/Canadese sector, waarbij de Canadezen op Juno zouden landen. Tevens
waren er aan weerszijden van de vijf stranden landingen gepland voor drie
luchtlandingsdivisies (zie verder dit hoofdstuk voor hun taken en leiders).
De Rangers zouden verder bij Utah landen om de hoogtes Pointe-de-la-Percee
en Pointe-du-Hoc te bezetten.
Iedereen zou aan land worden gebracht door de marine (Operatie Neptune), die
tevens voor de bevoorrading zou zorgen.
De landingen zouden vooraf worden gegaan door bombardementen en genisten die
de versperringen uit de weg zouden moeten ruimen. Hierna zou de eerste,
tweede enz. landingsgolf volgen, terwijl op het strand speciale mensen
zouden staan om het verkeer te regelen. Ook zouden er minionderzeeërs als
baken liggen.
Voor de aanval beschikte Ramsey over 4126 schepen en landingsvaartuigen voor
de landing en de volgende fasen. Ter bescherming van deze transportvloot zou
deze worden ondersteund door 1213 oorlogsschepen, onderhouden door 736
hulpschepen en bevoorraad door 864 koopvaardijschepen.
Deze armada was opgesplitst in twee delen, groep Oost (schout-bij-nacht
Vian) voor de Britse sector en groep West (schout-bij-nacht Kirk) voor de
Amerikaanse sector. Deze groepen waren verdeeld in vijf kleinere, voor elk
van de stranden een.
Op de achtergrond waakte de Britse Home Fleet (gelegen in Scapa Flow) voor
het geval de Duitse Kriegsmarine zou uitvaren.
Om de troepen nabijsteun te geven was er voorbereidingsvuur en een
bombardement, en voor dit doel waren er 137 oorlogsschepen beschikbaar.
Hierbij waren 7 slagschepen, 2 monitors, 23 kruisers en 77 torpedobootjagers
(nabijsteun).
Elke vloot en elk schip had een vaste plaats.
Vanuit de lucht waren er 11.500 vliegtuigen beschikbaar, waaronder 1470
zware RAF bommenwerpers, 1970 zware USAF bommenwerpers, 930 middelzware
bommenwerpers, 1530 RAF- en 2300 USAF jagers. De luchtlandingstroepen zouden
worden vervoerd door 460 Britse- en 900 Amerikaanse transportvliegtuigen,
samen met 3500 zweefvliegtuigen. Voor de verkenning waren er 500
vliegtuigen, en 1000 vliegtuigen waren er ter bescherming tegen onderzeeërs.
Al deze vliegtuigen kregen zwart- witte strepen op de vleugels, zodat ze
makkelijk te herkennen waren.
In totaal zouden er 135.000 soldaten en 20.000 voertuigen aan land worden
gebracht.
De luchtlandingstroepen
Zoals men kan lezen maken de luchtlandingstroepen een belangrijk deel uit
van D-Day.
Er werd besloten 3 luchtlandingsdivisies te laten landen, te weten: de
Britse 6th Airborne Division (met als insigne de Pegasus, onder leiding van
generaal majoor Richard Gale), de Amerikaanse 101st Airborne Division (All
American, onder bevel van generaal- majoor Maxwell Taylor) en de eveneens
Amerikaanse 82nd Airborne Division (Screaming Eagles onder leiding van
generaal Matthew B. Ridgeway).
De taak van de 6th Airborne Division was het dekking geven van de oostflank
van het bruggehoofd. Hiervoor moesten ze de bruggen over de Orne tussen Caen
en de zee, en de batterij bij Merville bezetten (+ de hoogvlakte bij Le
Plein), en de bruggen over de Dives opblazen. Later zouden ze steun krijgen
van de 1st Commando Brigade, die vanuit zee zou landen (onder leiding van
Lord Lovat).
De Amerikaanse divisies moesten hulp bieden bij de aanval van het United
States First Army (Bradley), en om dit doel te bereiken moesten ze de vier
toegangen tot Utah veroveren en moesten ze de spoorbrug en de verkeersbrug
over de Douve vernietigen. Tevens moesten ze een sluis en twee bruggen over
de Douve veroveren. Dit werd opgedragen aan de 101st. De 82nd moest de
westelijke oever van de Merderet veroveren en daar een bruggehoofd houden,
twee bruggen over de Douve vernietigen en Sainte-Mere-Eglise innemen. Later
zouden versterkingen komen.
Voordat deze troepen zouden komen, zouden eerst de scouts/pioniers landen..
Hun taak was het vrij maken van het gebied van obstakels, zodat de
zweefvliegtuigen konden landen. Ook zouden zij bakens plaatsen. De rest van
de troepen zou of met parachutes, of met een zweefvliegtuig landen. Ter
bescherming van de troepen zouden er jachtvliegtuigen meevliegen en zou er
door andere vliegtuigen stroken zilverpapier worden afgeworpen ter
verstoring van de Duitse radar (het zilverpapier weerkaatst de
radarsignalen, waardoor je een scherm vol ruis krijgt). De US Airbornes
zouden tevens een omweg maken, zodat ze het luchtdoelgeschut bij Cherbourg
zouden vermijden.
De afleiding
Men wist dat de Duitsers op de hoogte waren dat er voorbereidingen plaats
vonden voor een invasie, maar men wist ook dat door de geheimhouding over de
plaats van landing ze de Duitsers op een verkeerd been konden zetten. Dit
was dan ook het doel.
Om dit doel te bereiken werden er verschillende voorbereidingen getroffen.
Zo moest er voor elk doel dat er in het geplande aanvalsgebied werd
gebombardeerd twee doelen ergens anders worden beschoten, het liefst op of
nabij het Nauw van Calais (hierdoor groeide het aantal geallieerde
vluchten).
Om een verkeerd beeld te geven van hun strategie werd er door de
geallieerden een misleidingplan ontworpen, genaamd Bodyguard, wat werd
aangevuld door Fortitude, het sluikplan voor Normandie. Het verhaal dat de
geallieerden aan de Duitsers wilden verkopen, was als volgt. Om te beginnen
zou de campagne openen met een aanval op het zuiden van Noorwegen, waarna in
de derde week van juli de hoofdaanval bij het Nauw van Calais zou
plaatsvinden. Om de Duitsers dat te laten denken, werden er in de havens in
het zuidoosten van Engeland namaak landingsvaartuigen verzameld, was er
fictief radioverkeer en werden er zogenaamd legeroefeningen gehouden. Ook
liet men via de pers, diplomatieke en ondergrondse kanalen (via zorgvuldig
uitgekozen lekken) informatie 'lekken'.
De fictieve invasie van Noorwegen was in handen van luitenant- generaal Sir
A.F.A.N. Thorne, opperbevelhebber van het 'Northern Command'. Zijn 'Vierde
Leger' (bestaande uit vier verzonnen legerkorpsen) kwam bijeen in Schotland,
waar ook enkele echte troepen lagen. Ook hier werd gebruik gemaakt van vals
radioverkeer (er was een vaste groep die voornamelijk bestond uit seiners),
troepenbewegingen en oefeningen. Omdat Hitler zeer gevoelig was omtrent
Noorwegen (de Tirpitz lag er) en woedend was om de commandoaanval die op 27
december 1941 het garnizoen van Vaagso wegvaagde (de aanval, met de codenaam
Archery, werd uitgevoerd door 51 officieren en 525 manschappen met behulp
van de RAF en de Royal Navy. Doel was het vernietigen van de Duitse
installaties, het garnizoen en de visoliefabriek, schepen buit te maken of
te laten zinken, codeboeken verkrijgen, Quislings gevangen te nemen en
Noorse verzetsstrijders mee terug te nemen. De operatie kostte de
geallieerden 20 doden, 57 gewonden en diverse vliegtuigen. Het resultaat:
alle doelstellingen werden gehaald (er werd echter geen schip buitgemaakt,
maar er werd wel 15.630 ton scheepsruimte vernielt) had hij het garnizoen in
Noorwegen uitgebreid naar 372.000 man (inclusief 1 pantserdivisie)).
Dit was zeer belangrijk voor de geallieerden, omdat ze dan niet naar
Frankrijk zouden worden overgeplaatst. Zelfs een derde van het Noorse
Garnizoen zou de defensieve kracht van de Duitsers enorm vergroten.
De afleidingsoperatie werd een succes, wat bleek uit het feit dat sommige na
de landing in Normandie nog geloofde dat de hoofdaanval nog moest komen.
Oefenen
Om de plannen en de landing goed uit te voeren en de manschappen goed voor
te bereiden op wat er zou komen, moesten zowel de manschappen als de
officieren oefenen. Oefenen met hun wapens, met andere wapens, oefenen met
de luchtmacht en de marine, oefenen met samenwerken enz.
Om de landingen te oefenen werd er gezocht naar stranden die er erg op
leken. De stranden die werden gevonden waren: Studland Bay, Ringstead Bay,
Slapton Sands, Culbin Sands, Burhead Bay, het schiereiland Gower en dat van
Tarbat. Hiervoor moesten wel de bewoners van de dorpjes worden geëvacueerd.
Hier werd hard geoefend, en oefening baart kunst.
Ook de Airbornes oefenden zich suf. Zo oefenden de troepen van de 101st
Airborne Division All American in de duinen van Newbury, ten westen van
London, en oefende het regiment dat de kanonnen bij Merville moest veroveren
op een geheime plaats in Berkshire, waar de hele batterij was nagebouwd.
Het Verzet
Het doel van Operatie Overlord was dus een landing in Normandie om het Derde
Rijk ten val te brengen, maar eigenlijk hadden ze al een leger in Frankrijk,
het verzet.
Het Franse verzet was 'een mengelmoes van moed en patriottisme, ambities,
facties en verraad' en bestond uit een een 'allegaartje van communisten,
leden van het Front Populaire en katholieken'. Deze mensen, in 1944 zo'n
100.000 man (waarvan velen zich in de bergen schuilhielden om de
Arbeitseinsatz (het verplichte werken voor de Duitsers) te ontvluchten),
vormden de basis voor een guerrilla- oorlog.
De leiding van het verzet berustte deels bij de lokale leiders, deels bij de
Franse regering in ballingschap en deels bij de SOE (Special Operations
Executive). Het SOE zetelde in London en probeerde samen met de regering in
ballingschap (De Gaulle) de verzetsbewegingen te organiseren, beheersen en
bewapenen.
De verzetsbewegingen hebben ervoor gezorgd dat:
* de Duitse reserves behoorlijk vertraagd werden;
* er Duitse troepen werden beziggehouden die elders nodig waren;
* de aanvoer van goederen werd ontregeld.
Dit deden ze door aanslagen te plegen, sabotage en door hinderlagen te
leggen. Zo lieten ze dus treinen ontsporen, gaven informatie aan Engeland
door en haalden telegraafpalen neer. Hierbij kregen ze ook hulp van SOE-
agenten uit Engeland, die ze onderwezen en technieken bijbracht.
Desondanks hadden de geallieerde strategen geen vertrouwen in het verzet,
alhoewel ze wel vonden dat het vuur van het verzet moest worden
aangewakkerd. Ze vonden dat elke sabotage- actie of gewapende- opstand was
meegenomen, meer niet.
Toch hebben de geallieerde strategen heel wat aan het verzet gehad. Het was
namelijk het verzet dat veel informatie gaf over de troepenbewegingen, de
aantallen, de verdediging enz. (in mei 1944 werden er meer dan 700 radio- en
3000 geschreven berichten naar London gezonden). Het was ook het verzet dat
zei dat de Atlantikwall helemaal niet zo sterk was als men aanvankelijk
dacht. Omdat men daar steeds aan twijfelde, heeft het verzet begin 1944 het
Duitse hoofdkwartier in St. Malo overvallen, waar ze onder in een tas met
documenten Rommels laatste rapport over de Atlantikwall vonden samen met
instructies aan het leger over de nog te verrichtten werkzaamheden.
|